Tuesday 27 December 2016

‘Revolutie’ in museumland:

Vrouw directrice van het Vaticaans Museum
-  door Frans Wijnands   -
Barbara Jatta.
Met zo’n zes miljoen bezoekers per jaar handhaaft het Vaticaans Museum in Rome zich moeiteloos in de top-tien van de grootste, belangrijkste en meest bezochte musea ter wereld. De internationale kunstwereld keek vorige week dan ook een beetje verrast op, toen de opvolger van de met pensioen vertrokken directeur van het museum bekend werd gemaakt. Een zij! Een vrouw! Voor het eerst in de eeuwenlange geschiedenis van het museum staat een vrouw aan het roer. Het is de Italiaanse Barbara Jatta, kunsthistorica, 54 jaar, getrouwd met een kinderarts, moeder van twee kinderen. De afgelopen twintig jaar leidde zij de afdeling grafische kunst van het museum en sinds 2010 is zij daarnaast curator van de Vaticaanse bibliotheek. In juni jl. benoemde paus Franciscus haar al tot vicedirecteur van het museum. Dat was voor insiders het signaal dat dottoressa Jatta de touwtjes wel eens in handen zou gaan nemen.

Ze ziet haar benoeming als een bewijs van respect voor haar kennis, vakmanschap en inzet. "Ik heb nooit enige vorm van discriminatie gevoeld omdat ik een vrouw ben. Men heeft mij gewaardeerd voor mijn werk en daar ben ik dankbaar voor." Kunsthistorici (m/vr) vormen voor de monsignori die de kerkelijke leer bewaken dan ook geen bedreiging. Opeenvolgende pausen hebben vele malen gepleit voor meer vrouwen op belangrijke posten binnen het kerkelijk apparaat. Als ze zich maar niet bemoeien met de kerkelijke leer. Dat blijft het exclusieve terrein voor prelaten. Maar zelfs de meest macho-ingestelde kardinaal kan respect opbrengen voor vrouwen die hun kennis en wijsheid in dienst stellen van de kerk. Zoals de Vaticaanse musea.

Het Vaticaans Museum is een onderdeel van de Vaticaanse paleizen. De musea zijn een enorm complex van gebouwen, zalen, gangen en kapellen die voor het merendeel in de 15e en 16e eeuw door opeenvolgende pausen werden gebouwd en volgepropt met kunstschatten. Kunstlievende pausen die - mede voor eigen glorie - de grootste kunstenaars van hun tijd naar Rome haalden: Michelangelo, Raphael, Perugino, Botticelli. De Sixtijnse Kapel en de ‘Stanze di Raphael’ zijn steeds sterker magneten die jaarlijks miljoenen bezoekers aantrekken. Dat moet beheersbaar blijven, vindt ook de nieuwe directrice. Een museum is niet alleen maar een aantal zalen vol kunst, maar een bedrijf waar innovatie, organisatie, onderhoud, personeelsbeleid en expansie even belangrijk zijn als het inrichten van attractieve toptentoonstellingen.

Barbara Jatta zit vol plannen, maar laat daar nog weinig over los. Wel wil ze nadrukkelijk de minder bekende afdelingen van het museum bij het grote publiek bekend gaan maken. Want de grote massa loopt de museumvloer plat op weg naar de wereldberoemde top-‘attracties’. Met name de Sixtijnse kapel. "Maar er is zoveel meer te zien en te ontdekken", zegt ze. De interactie tussen kunst en publiek is haar uit het hart gegrepen. Zo stuurde ze onlangs een aantal restauratoren naar het aardbevingsgebied in Umbrie om er in (deels verwoeste) kerken en kapellen zwaar beschadigde kunstwerken - vooral fresco’s - van totaal verval te redden.

Een nieuwe museum-ingang en vooral de kaartverkoop on-line hebben grotendeels een einde gemaakt aan de beruchte rijen voor de ingang. Er waren altijd wel vele honderden wachten voor u; voetje-voor-voetje een uur of langer aanschuifelen. Intussen is een maximum-aantal bezoekers per dag ingesteld: 20.000. Maar dan nog is het vaak file-lopen over de belangrijkste routes in het museum. Wandelingen van anderhalf tot meer dan vijf uur. Eenrichting; anders zou de voetgangerschaos niet te overzien zijn.

De Sixtijnse Kapel blijft het meest bezochte deel van het museum. De tijden dat je rustig wat rond kon drentelen of zelfs gaan zitten om het geniale meesterwerk van Michelangelo te bekijken en fluisterend te bespreken met medebezoekers zijn al lang voorbij. Lang stilstaan, hardop praten, treuzelen: allemaal verboden. Wat ook verboden is - net als in de Sint Pieter - is te luchtige kledij: geen korte broeken, geen shirts zonder mouwen, en zeker geen in- of doorkijkkleding. Er is tenslotte genoeg bloots te zien in de musea…

Sinds kort zorgen meer dan 7000 ledlampen voor een betere verlichting van de kapel en voor een beduidend lagere elektriciteitsrekening. Meer dan 70 sensoren en een aantal tv-camera’s meten doorlopend de temperatuur en de vochtigheidsgraad in de kapel, en houden het aantal bezoekers in de gaten. Een high-tech airconditioning zorgt ervoor dat de uitstoot van lichaamswarmte en het zweet van de bezoekers geen schade aan de kunstwerken kan veroorzaken.

In tegenstelling tot vrijwel alle andere musea ter wereld is het Vaticaans Museum op maandag open. En niet op zondag. Behalve de laatste zondag van de maand. Alleen in de ochtend, maar wel gratis!
franswijnands@telenet.be

Monday 12 December 2016

Kessels, al twintig jaar een blogger

Columnist Gerard Kessels van dagblad De Limburger (tevens lid van de Media Study Group) verstaat de kunst licht en luchtig te schrijven over al wat zwaar is. Zijn fans kunnen hun hart ophalen bij zijn tweede bundeling van columns, ‘Hij achter het stuur, zij rijdt’, de opvolger van ‘Weer geen lintje!’

- door Jan Cuijpers -
Columnist Gerard Kessels.
(Foto: Rob Oostwegel)
De columnist woont in een vrijstaande witte bungalow, in het groen. In een straat met meer van dat soort huizen. In zijn columns, dinsdag en vrijdag op de tweede pagina van de krant, laat Gerard Kessels (70) bewust in het midden waar hij woont. „In Limburg word je snel in een hokje gestopt. Het is toch mooi dat lezers denken dat ik ‘oppe Ruiver’ woon of in Maasbree? Laatst beschreef ik een voorval dat ik met de gemeente had meegemaakt. Reageert een lezer: ‘Dat is typisch de gemeente Venlo. Dat gebeurt mij ook altijd’. Ik noem zelden plaatsen in mijn columns, dan kan de lezer zich beter in de situatie verplaatsen. Alleen als ik over vroeger schrijf, mijn jeugd op het Bisschoppelijk College in Weert of in Nederweert (het Oude Dorp), maak ik duidelijk waar het speelt.”

Waarom hij tot na zijn pensioengerechtigde leeftijd blijft schrijven? „Ik ben altijd een man van woorden en teksten geweest. Ik kijk rond, loop op straat en zie een column. Het schrijven is zo basaal. Ik kan me een leven zonder niet voorstellen. Het is iets artistieks, creatiefs. Hoe makkelijker een column leest, hoe langer ik er op heb gezwoegd; drie à vier uur is geen uitzondering. Ik vind het vreemd om er een leeftijd op te plakken waarop je moet stoppen. Schrijven is wat anders dan zwaar werk in de bouw. Ik heb altijd de behoefte gehad dingen op papier te zetten. Dat begon al op de middelbare school in Weert, waar ik meewerkte aan de schoolkrant. En toen ik al bij de krant werkte, schreef ik blijspelen in het dialect voor de toneelclub in Nederweert.”

Schrijver
Kessels kende een mooie carrière bij de voorloper van deze krant: hij was correspondent in Bonn en in Rome, chef nieuwsdienst, adjunct- en waarnemend hoofdredacteur. „Ik ben in de laatste jaren van mijn carrière meer een schrijver dan een journalist geworden. Pas op, ik heb alle stijlen graag beoefend: analyse, commentaar en reportages. Alle terreinen van het vak zijn leuk, de journalistiek zit me in het bloed, maar het schrijven van columns is het leukste. Je kunt erin je eigen échte vorm vinden. Hij is persoonlijk, want de schrijver laat veel van zichzelf zien. Maar daarnaast moet het ook ergens over gaan. De actualiteit gaat voor het persoonlijke. Zo moest ik in de nacht van de presidentsverkiezingen in de VS even uit bed en dacht ik: zou ik eventjes de tv aanzetten? Je blijft toch een nieuwsjunk. In de column werd dat ‘Je gaat naar bed met Clinton en staat op met Trump’. Voor ik naar bed ga, kijk ik op pagina 101 van Teletekst. Je wil een beetje deel uitmaken van het nieuws. Ik probeer dan een invalshoek te bedenken die anderen nog niet hebben.”
Dan gaat de telefoon. Een marketingmevrouw die hem namens Vrij Nederland enkele vragen wil stellen. „Veel belangstelling van de pers vandaag”, zegt Kessels als hij de hoorn heeft neergelegd. Met die uitspraak laat hij een stijlfiguur zien die hij als columnist graag gebruikt: de woordspeling. „Dat doe ik graag, woorden een andere betekenis geven door ze in een ander verband te gebruiken. Als het over de vergoeding van Statenleden gaat, schrijf ik ‘Statenleden moeten een goed incasseringsvermogen hebben’. Zo worden zware onderwerpen lichter. Het moet wel gedoseerd.”

Persoonlijk
Waar zijn columns enkele jaren geleden vaak gingen over familieleden – zoals ome Harrie zonder benen, die rondreed in zijn rolstoel met achterop een stuk karton met de tekst ‘Je bent een rund als je met vuurwerk stunt’ – is hij zelf meer en meer de hoofdpersoon geworden. „Daarom was ik niet zo happig op een interview, ik vertel al zo veel over mezelf. Ik heb het met mijn gezondheid zwaar voor de kiezen gehad. Ik moet oppassen dat ik daar niet te veel over schrijf. Maar ik merk dat mensen het heel herkenbaar vinden wat er in wachtkamers gebeurt en op de hartafdeling. De grote kunst is over die zware dingen luchtig te schrijven. Het mooiste compliment dat ik ooit kreeg, kwam van een vrouw die elke morgen een hete kop thee drinkt. ‘Maar’, zei ze, ‘niet op dinsdag en vrijdag, want toen heb ik een paar keer flink mijn mond verbrand’.

Kessels besteedt veel tijd aan communicatie met zijn lezers. Zo leest hij vaak columns voor. „Dat is bijna niet meer van deze tijd. In Weert maakte ik mee dat na afloop een man me een Magnum Pleegzuster Bloedwijn toestopte: ‘Als ik je stukjes zo lees, kun je dat wel gebruiken’, zegt ie. Ik zit niet op Facebook of andere sociale media. Maar eigenlijk ben ik al twintig jaar een soort blogger. Ik geef iedereen die per mail reageert een zeer persoonlijk antwoord. Daardoor heb ik met een groot aantal lezers een goede band opgebouwd.”



‘Hij achter het stuur, zij rijdt.’ Honderd verzamelde columns van Gerard Kessels.
ISBN 978-90-8596-104-8. Prijs: 9,95 euro. Verkrijgbaar via
www.mooilimburgswebshop.nl